De skibinding?

Een skibinding is de verbinding tussen je skischoen en de ski. Er zijn veel verschillende soorten bindingen: toerbindingen (techbindingen), telemarkbindingen, freeridebindingen en ‘gewone’ alpinebindingen.
Aangezien die laatste categorie – Alpine bindingen – verreweg de meest gebuikte is voor skiërs, zal ik dit stuk daarop toespitsen.

Hoe werkt een skibinding?

Een binding zit vast op je ski en bevat een mechanisme dat je schoen vasthoudt zodat je kan skiën, maar dat de schoen loslaat als er krachten van een bepaalde richting of grootte op komen. Op die manier schieten je ski’s dus los als je hard valt of als iemand over je ski’s heen skiet.

Een binding bestaat uit twee delen: het teenstuk en het hielstuk. Het teenstuk laat je skischoen los als je je voet snel draait in het horizontale vlak. De schoen kan ook alleen naar de linker of rechterkant uit het teenstuk schieten. Het hielstuk laat de skischoen los als je hard voorover beweegt. De skischoen schiet dan naar boven uit de binding.

 

DIN-waarde

 

Hoe groot een kracht moet zijn om de schoen te laten losschieten, is afhankelijk van het gewicht van de skiër, de lengte van de skischoen en hoe agressief de skiër skiet. Dit is de zogenaamde Z-waarde, die ook wel DIN wordt genoemd (naar het Duitse normeninstituut, waar de normering is bedacht). Als je agressiever skiet of zwaarder bent, worden de krachten op de schoen groter en schieten deze dus eerder uit de binding.

Door in het hiel- en teenstuk de veer op de juiste spanning te zetten, wordt dat effect gecompenseerd. Hoe hoger de instelling van de Z-waarde, des te meer kracht de veer nodig heeft om de skischoen los te laten. Er is geen vaste formule voor het instellen van de Z-waarde.
Wel zijn er bruikbare tabellen en DIN-calculators te vinden.

 

 



En op zich is het geen rocket science, dus je kan het prima zelf.
Je moet alleen wel weten wat je doet en welke factoren invloed hebben op de instelling van de Z-waarde en wat de gevolgen zijn van een verkeerde instelling.